Wat te doen met de spaartax (XIII)
Nieuws - 5 oktober 2022

Wat te doen met de spaartax (XIII)

De staatssecretaris heeft de kamer geïnformeerd omtrent het nieuwe stelsel box 3. Zie HIER.

De bedoeling van het nieuwe stelsel is om belasting te heffen over het werkelijke rendement uit vermogen in box 3. Dat rendement kan bestaan uit drie onderdelen:

  • reguliere inkomsten,
  • waardemutaties en
  • kosten.

Bij bijvoorbeeld spaargeld kunnen er reguliere inkomsten zijn in de vorm van rente. Op spaargeld dat op een spaarrekening in euro’s staat, doen zich normaal gesproken geen waardemutaties voor. De kosten van een spaarrekening zijn beperkt of nihil.

Bij aandelen ligt de nadruk vaak juist op vermogensmutaties in de vorm van koersstijgingen en -dalingen. Er kan ook sprake zijn van reguliere inkomsten in vorm van dividend. Aan aandelentransacties en aan vermogensbeheer zijn vaak kosten verbonden, die ten koste gaan van het rendement.

Bij onroerende zaken is meestal sprake van waardemutaties. Daartegenover staan onderhouds- en investeringskosten. Als een onroerende zaak wordt verhuurd, zijn er ook reguliere inkomsten in de vorm van huur en pacht en kosten die nodig zijn om de onroerende zaak te verhuren. Als het vermogen toeneemt of afneemt doordat de belastingplichtige bijvoorbeeld een deel van zijn of haar besteedbaar inkomen spaart of juist ontspaart, is geen sprake van rendement. Daarom wordt gecorrigeerd voor stortingen en onttrekkingen.

2 opties
Om de werkelijke waardemutaties te belasten zijn er grofweg twee opties. De ene optie is om de waardemutatie volledig toe te rekenen aan het jaar waarin een vermogensbestanddeel wordt verkocht (vermogenswinstbelasting). Bij de aangifte over dat jaar wordt de verkoopprijs vergeleken met de historische aankoopprijs, rekening houdend met eventuele kosten die niet eerder zijn afgetrokken. De tweede mogelijkheid is om per jaar te kijken naar de waardeontwikkeling op basis van momentopnames aan het begin en aan het eind van het belastingjaar en eventuele kosten in het belastingjaar (vermogensaanwasbelasting). De som van de jaarlijkse waardemutaties bij de vermogensaanwasbelasting is uiteraard gelijk aan de totale waardemutatie bij de vermogenswinstbelasting. Bezien over de jaren van aankoop tot verkoop zou het voor de belastingheffing in totaal in beginsel niet uit moeten maken welk stelsel wordt gehanteerd.

Inzichten
In navolging van het kabinetsbesluit om de invoering van het nieuwe stelsel met een jaar uit te stellen tot 2026 is de planning herijkt. De staatssecretaris geeft een aantal inzichten weer:

  • Aan zowel een vermogenswinstbelasting als een vermogensaanwasbelasting zitten voordelen en nadelen. In beide varianten wordt een groter beroep gedaan op het doenvermogen van de belastingplichtige dan in de spaarvariant met een forfait. Ook uitvoeringstechnisch zijn de vermogenswinstbelasting en de vermogensaanwasbelasting complexer dan de spaarvariant.
  • Er zijn verschillende varianten uitgewerkt om binnen een vermogensaanwasbelasting onroerend goed te belasten, waaronder varianten die het werkelijke rendement op onroerende zaken belasten.
  • Het is technisch mogelijk om rekening te houden met inflatie. Dat sluit aan bij het draagkrachtbeginsel. De nadelen zijn extra complexiteit en een lagere belastingopbrengst, die budgettair gedekt moet worden.
  • De overige uitzoekpunten maken duidelijk dat nog veel werk verricht moet worden. Vooralsnog is eerder sprake van een geruststellend dan van een alarmerend beeld, bijvoorbeeld voor wat betreft arbitragemogelijkheden. Ook is de doorwerking van het nieuwe stelsel naar het armoede- en schuldenbeleid en naar de toeslagen beperkt.
  • Hoewel de beoogde invoeringsdatum is verschoven naar 1 januari 2026, blijft de planning ambitieus. Het gaat om een grote stelselherziening met complexe wetgeving en ingrijpende gevolgen voor burgers en Belastingdienst.

Het streven is om in januari 2023 de concept-wetgeving gereed te hebben.