Vierde Tranche AWB – bestuurlijke boete voor de adviseur
Nieuws - 11 februari 2021

Vierde Tranche AWB – bestuurlijke boete voor de adviseur

Sinds al weer juli 2009 hebben we te maken met de vierde tranche van de Algemene Wet Bestuursrecht (= Awb). In de vierde tranche Awb wordt naast de pleger ook de medepleger aangemerkt als overtreder. De medepleger is in beginsel een ieder die betrokken is geweest bij een handeling of een nalaten daarvan die heeft geleid tot een beboetbaar feit. Daartoe kunnen in voorkomend geval dus ook belastingadviseurs en accountants behoren.

Voor medeplegen moet voldaan zijn aan twee vereisten. Al eerste moet voor medeplegen voldaan zijn aan het vereiste van bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen pleger en medepleger. Zonder pleger kan er namelijk geen sprake zijn van medeplegen. Het tweede vereiste is dat sprake moet zijn van een gezamenlijke uitvoering.

Een situatie die aldus kan leiden tot een bestuurlijke boete is die waarbij de adviseur de concept BTW aangifte verzorgt welke leidt tot een te betalen bedrag en dat de klant wegens betalingsproblemen die adviseur vraag om een nihil aangifte in te dienen en die adviseur zulks dan ook doet. Maar denk ook aan de situatie dat een klant vraagt om een aangifte in te dienen op basis van door de klant op een A4 aangeleverde bedragen, die achteraf bij controle door de Belastingdienst onjuist blijken te zijn, zonder dat de adviseur die de aangifte indient de originele stukken krijgt ter controle / verificatie.

Het uitgangspunt blijft natuurlijk dat de inspecteur het bestaan van opzet dient te bewijzen. In het laatste geval lijkt dat eenvoudig te bewijzen door het in feite te objectiveren. Is het te doen gebruikelijk dat bijvoorbeeld aangiften door de gemiddelde adviseur worden verzorgd zonder de originele stukken ter inzage te krijgen.

In de vermelde voorbeelden is de oplossing eenvoudig. Er wordt alleen aangifte gedaan op basis van de opgestelde gegevens om vervolgens in gesprek te gaan met de Ontvanger voor een begalingsregeling en in het 2e geval nooit aangifte doen zonder de originele stukken ter inzage te krijgen.