Het bewijsvermoeden en de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR)
Nieuws - 19 april 2021

Het bewijsvermoeden en de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR)

Als bestuurder van een stichting of vereniging kunt u aansprakelijk worden gesteld in geval van faillissement. Dat is nu al zo, maar er zit een verschil tussen commerciële stichtingen en verenigingen en de niet-commerciële stichtingen en verenigingen.

Op grond van artikel 2:9 BW is elke bestuurder gehouden tot een behoorlijke taakvervulling en is elke bestuurder aansprakelijk, mits hem of haar een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Voor commerciële stichtingen en verenigingen bestaat er een wettelijk bewijsvermoeden, gelijk aan die voor de NV en BV (zie artikel 2:138 en 2:248 BW). Dit bewijsvermoeden houdt in, dat als er niet voldaan is aan de jaarrekening- of boekhoudplicht er sprake is van een onbehoorlijke taakvervulling en wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

Het bewijsvermoeden geldt dus niet voor niet-commerciële stichtingen en verenigingen. Althans, nog niet. Na invoering van de WBTR (Wet bestuur en toezicht) per 1 juli 2021 geldt het wettelijke bewijsvermoeden voor alle stichtingen en verenigingen!

Stichtingsbestuurders doen er daarom goed aan alsnog een zogenaamde WBA verzekering af te sluiten dan wel als ze deze al hebben, deze te laten checken of deze nog voldoende dekking geeft gelet op de nieuwe regels.