BOX 3: enkele vragen en antwoorden
Nieuws - 25 maart 2024

BOX 3: enkele vragen en antwoorden

Over Box 3 komen bij bureau vaktechniek van onze beroepsorganisatie SRA regelmatig de nodige vragen binnen. Op verzoek hieronder kort enkele van die vragen.  

1.    Is al bekend hoe het nieuwe box 3 stelsel er uit komt te zien?
Nee, niet precies. Wel bestaat er een uitgewerkt plan van het huidige demissionaire kabinet. Een eerste belangrijke aanzet was de zogenoemde contourennota voor box 3-heffing op basis van werkelijk rendement in 2022. In september 2023 verscheen vervolgens een concreet internetconsultatievoorstel. De vele reacties daarop hebben begin 2024 geleid tot een aanpassing. Het is afwachten wat het nieuwe kabinet gaat doen.

2.    Wanneer treedt het nieuwe stelsel in werking?
Het is nog steeds de bedoeling dat de nieuwe box 3 per 1 januari 2027 in werking treedt. Daarvoor is van belang dat uiterlijk 15 maart 2025 alle details en administratieve vereisten aan de ketenpartners worden aangeleverd. Op basis daarvan kunnen de ketenpartners in 2026 de aanpassingen plannen om aan alle vereisten te kunnen voldoen. Denk aan software voor aangiften maar zeker ook de inrichting van de administratieve processen bij financiële instellingen om de vereiste gegevens te kunnen aanleveren. Dit betekent ook dat de wetgeving uiterlijk 31 december 2025 in het staatsblad moet staan zodat de ketenpartners zeker weten dat zij in de aanpassingen kunnen en moeten investeren. Om dit tijdpad mogelijk te maken, moet het wetsvoorstel uiterlijk aanstaande Prinsjesdag worden ingediend. Daaraan voorafgaande moeten nog allerlei toetsingen plaatsvinden en het voorstel voor advisering worden voorgelegd aan de Raad van State. Met de huidige stand van de kabinetsformatie is het de vraag of deze planning zal worden gehaald, en dan lijkt uitstel tot 2028 geen onmogelijkheid meer. Zeker indien een nieuw kabinet keuzes zou maken die fors afwijken van het concept wetsvoorstel dat er nu ligt, lijkt vertraging mogelijk.

3.    Het conceptwetsvoorstel houdt een heffing over vermogensaanwas in, dus ook belastingheffing als de inkomsten nog niet feitelijk zijn gerealiseerd. Is dat strijdig met het Europese recht, net zoals de oude box 3?
Hierover gaat de komende jurisprudentie van de Hoge Raad hopelijk meer duidelijkheid geven. In ieder geval houdt het nu voorgestelde nieuwe box 3 systeem geen heffing over forfaitaire inkomsten meer in. Er wordt belast geheven over het daadwerkelijke inkomen, zij het dat dit ook inkomen kan zijn bestaan uit waardestijgingen die nog niet door verkoop van bijvoorbeeld de aandelen zijn gerealiseerd. Of dit laatste mogelijk strijdig kan zijn met het EVRM, is de vraag. In ieder geval is belastingheffing over gerealiseerde inkomsten dat niet. Bij ongerealiseerde inkomsten zou dat wellicht aan de orde kunnen zijn bij het eigen huis dat in waarde stijgt. Als je dan de belasting niet kunt betalen, zou strijdigheid misschien gesteld kunnen worden. Maar juist daarvoor geldt in het nieuwe stelsel dat de inkomsten nog wel forfaitair worden bepaald en dat systeem kennen we in Nederland al vele jaren.

4.    Is het verstandig om een bedrijfspand dat wij kopen en gaan verhuren tot het ondernemingsvermogen of tot het box 3 vermogen te rekenen?
Om te beginnen is dit geen vrije keuze. Om bezittingen als ondernemingsvermogen in box 1 aan te kunnen merken, moet o.a. worden voldaan aan de eis dat het in de onderneming wordt gebruikt. Zowel in box 1 als in box 3 zullen straks de werkelijke inkomsten worden belast. In box 1 is dat nu al het geval en volgens het voorgestelde box 3 wordt ook vastgoed in de nieuwe box 3 belast volgens een vermogenswinstbelasting. Zowel in box 1 als in de nieuwe box 3 is dan sprake van een heffing bij daadwerkelijke realisatie van het inkomen. Wat dat betreft is er dan weinig verschil. Wel kent box 1 voor winst bijvoorbeeld de MKB-winstvrijstelling en kent de toekomstige box 3 die niet. Tegelijkertijd zal misschien net als nu een tariefsverschil bestaan. Maar over het toekomstige box 3 tarief is nu nog niets bekend.

5.    Is al uitsluitsel over de Massaalbezwaar-plus procedure (MB+)?
De belastingdienst heeft verzoeken om ambtshalve vermindering bij mensen die geen bezwaar hebben ingediend tegen box 3 afgewezen. In het kader van de MB+-procedure is in de vier uitgekozen zaken voor de proefprocedure net de motivering bij het bezwaarschrift ingediend en dat bezwaar wordt nu behandeld. Vast staat dat deze bezwaren worden afgewezen en vervolgens wordt beroep ingesteld. Het kan nog geruime tijd duren voor over deze kwestie een eindoordeel wordt geveld.

6.    Wat zijn dan de procedures die nu bij de Hoge Raad liggen en waar nu diverse A-G conclusies over zijn gepubliceerd?
Dit betreft andere vragen dan in de MB+-procedures. Het gaat vooral over het rechtsherstel dat na het kerstavondarrest is geboden. Door de Hoge Raad is aangegeven dat mensen die het oneens zijn met het geboden rechtsherstel omdat dit volgens hen niet ver genoeg gaat, die vraag weer kunnen voorleggen aan de rechter. Dat kon en kan bij aanslagen waarvan de bezwaartermijn nog niet was verstrekken middels regulier bezwaar en in andere gevallen via een verzoek om ambtshalve vermindering. Los van deze gevallen, waren er ook lopende procedures bij lagere rechters toen de Hoge Raad het kerstavondarrest wees. Ook daarin speelde de vraag of het rechtsherstel voldoende is/was. Een aantal van deze zaken ligt nu bij de Hoge Raad en daarin is conclusie gewezen. Het betreft de volgende conclusies:
a. A-G Wattel (1-9-2023) is van mening dat de rechtsherstelwet systematisch rechtsherstel onthoudt aan ondergemiddeld presterende beleggers en privilegieert deze fortuinlijke beleggers. Volgens hem is het rechtsherstel onvoldoende als het feitelijke rendement significant lager is dan het forfaitaire rendement. Hij betoogt dat het fijn zou zijn als de Hoge Raad zou aangeven welke marge tussen het werkelijke rendement enerzijds en het forfaitaire rendement volgens rechtsherstel anderzijds aanvaardbaar is. Wanneer wordt het verschil zodanig groot dat het rechtsherstel onvoldoende is?
b. A-G Pauwels (9-2-2024) gaat in een vijftal conclusies met een gemeenschappelijke bijlage in op de vraag hoe het werkelijke rendement moet worden bepaald. Welke kosten en lasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen, tellen ongerealiseerde waardestijgingen wel of niet mee. De A-G gaat ook in op grensoverschrijdende aspecten als het vermogen buiten Nederland ligt.
De hoop is dat met deze zaken duidelijk wordt of de rechtsherstelwet en daarmee ook de overbruggingswet EVRM-proof zijn. Als dat in bepaalde gevallen niet zo blijkt te zijn, is de hoop dat de Hoge Raad aangeeft hoe het werkelijke inkomen in zijn algemeenheid moet worden berekend als men een beroep wil doen op een werkelijk lager inkomen. 
Deze arresten zullen hopelijk veel duidelijkheid geven voor de praktijk en vooral wanneer een bezwaar of beroep tegen een box 3 aanslag wel of niet kansrijk is. Dan wordt hopelijk ook de impuls om in alle gevallen tot behoud van rechten bezwaar aan te tekenen weggenomen. Tegelijkertijd zou het arrest duidelijkheid kunnen geven over de budgettaire risico’s van de Staat. Je moet er gezien de overheidsfinanciën niet aan denken dat de rechtsherstelwet en de overbruggingswet in strijd zijn en blijven met het EVRM.

7. Moet je nog steeds tot behoud van rechten bezwaar maken tegen aanslagen met box 3 inkomen?
Dat is niet in zijn algemeenheid te zeggen. Momenteel is in ieder geval nog onduidelijk wat de Hoge Raad zal gaan beslissen. Zolang je echter meent dat het werkelijke inkomen lager is dan het forfaitaire box 3 inkomen dat aan de aanslag ten grondslag ligt, bestaat de mogelijkheid dat de aanslag naderhand te hoog blijkt te zijn. Ter behoud van rechten zou dan bezwaar gemaakt kunnen worden. In alle gevallen waarin het werkelijke inkomen evident hoger ligt, heeft dat geen zin, althans niet als het box 3 betreft.