Bezwaarprocedures en jurisprudentie box 3: stand van zaken
Nieuws - 14 mei 2021

Bezwaarprocedures en jurisprudentie box 3: stand van zaken

Van onze beroepsorganisatie het SRA kregen we de volgende update / conclusie omtrent de BOX 3-heffing.

Al in 2019 oordeelde de Hoge Raad dat de box 3-heffing in de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau strijdig is met artikel 1 EP. De Hoge Raad laat het herstellen van dit rechtstekort echter over aan de wetgever. Die wetgever past vanaf 1 januari 2017 het stelsel van box 3 aan door het toepassen van een vermogensmix en rendementsklassen en vindt dat daarmee de strijdigheid met artikel 1 EP op stelselniveau is opgeheven. 

A-G Wattel oordeelt in 2021 dat voor de jaren 2016 en 2017 nog steeds strijdigheid met artikel 1 EP op stelselniveau bestaat. Tegelijkertijd verwacht de A-G echter geen ander oordeel van de Hoge Raad dan in 2019. Wel voegt de A-G een nieuwe strijdigheid toe, die in de eerdere procedures over 2013 en 2014 nog niet aan de orde was gesteld: strijd met artikel 14 EVRM (het discriminatieverbod) op stelselniveau. Ook voor deze strijdigheid adviseert de A-G helaas dat niet de rechter, maar de wetgever dit rechtstekort moet oplossen. 

Uiteraard blijft altijd de mogelijkheid bestaan om individueel te procederen met de stelling dat sprake is van een individuele en buitensporige last in strijd met artikel 1 EP. De Hoge Raad oordeelde al dat de rechter hierover wel mag oordelen, maar gaf ook de aanwijzing mee dat de gevolgen van de heffing van box 3 moeten worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. Bovendien moet de last zich bij deze betrokkene sterker laten voelen dan in het algemeen. Al met al zal dus niet snel sprake zijn van een individuele en buitensporige last. 

Vanuit onze zorgplicht wijzen wij u i.e.g. op de mogelijkheid om in bezwaar te gaan tegen de box 3-heffing ter behoud van rechten en vervolgens mee te liften op de massaalbezwaarprocedure. Gezien de laatst verschenen conclusie van A-G Wattel is dit wellicht weinig kansrijk, maar aan de andere kant is een dergelijk bezwaar relatief eenvoudig te maken. Daarbij komt dat in de literatuur ook wordt gesuggereerd dat de Hoge Raad op enig moment kan vinden dat de wetgever niet voldoende voortvarend optreedt en alsnog een beroep toekent.

Onze beroepsorganisatie acht, gezien de in box 3 doorgevoerde wijzigingen en het voornemen tot verdere aanpassing van de wetgever, een ingrijpen door de Hoge Raad weinig waarschijnlijk. Tegelijkertijd is het indienen van een bezwaar relatief eenvoudig. Dat bezwaar dient zich dan te richten tegen de strijdigheid van box 3 op stelselniveau, met zowel art. 1 EP als met het discriminatieverbod. 

Een andere kwestie is bezwaar in verband met een individuele en buitensporige last. Als de box 3-heffing in verhouding tot de totale vermogens- en inkomenspositie een buitensporige last vormt, is het mogelijk individueel bezwaar en eventueel beroep in te stellen. Dan moet wel bewezen worden dat de box 3-heffing inderdaad een individuele en buitensporige last is. Dit zal hoogstwaarschijnlijk alleen in zeer specifieke situaties slagen. Over het algemeen zal van een dergelijke buitensporige last geen sprake zijn.